6.7 De afbraak van de stadswal
Op diverse tekeningen van Van Hardenbergh is te zien dat de stadswal in de vroege negentiende eeuw niet meer in een goede staat verkeerde. De stadsomwalling was veranderd in een rommelig gebied, overwoekerd met struiken en bomen waartussen schuurtjes en bedrijfjes stonden. Zo laat een gezicht op de molen op de Bijlhouwerstoren en het bastion Sterrenburg de zwaar verwaarloosde stadsmuur zien en het asgat waar vuilnis werd verbrand [23]. Een andere tekening toont de rommelige omgeving naast een half afgebroken waltoren [24]. De verdedigingswerken hadden hun militaire betekenis verloren en werden al lange tijd nauwelijks onderhouden. In 1821 werd er een klein gedeelte van de stadswal en –muur in de omgeving van de Witte Vrouwenpoort gesaneerd [25].1 Die muren waren zo slecht dat ze op instorten stonden. Er kwam pas echt schot in nadat op 10 januari 1827 het Utrechtse kamerlid en letterkundige jhr. mr. H.M.A.J. van Asch van Wijck (1774-1843) werd aangesteld tot burgemeester van de stad. Hij wilde de muren slechten en de wal afgraven. Het plan van zijn zeventiende-eeuwse voorganger Hendrick Moreelse (1615-1666; burgermeester van Utrecht tussen 1662 en 1664) werd voor Van Asch van Wijck de inspiratiebron voor de grootschalige stadsuitbreiding. De in geschiedenis geïnteresseerde Van Asch van Wijck had een afschrift van de originele plannen van Moreelse bestudeerd en al meteen bij zijn inaugurale rede benoemde hij de voordelen van zo’n visie voor de stad.2 Hendrick Moreelse had in de zeventiende eeuw, net als zijn vader de schilder Paulus Moreelse (1571-1638) dat in 1629 al deed, een ambitieus uitbreidingsplan voor de stad Utrecht bedacht, om de economie te stimuleren en de stad te verfraaien.3 Dat wilde Van Asch van Wijk ook. Daarvoor zou de als beknellend ervaren stadsomwalling grotendeels worden afgebroken en zou de stad in het westen worden uitgebreid. Van Asch van Wijk was persoonlijk naar koning Willem I gegaan om de plannen voor de afbraak te overhandigen en die verleende in 1828 toestemming. In het najaar van 1829 werd er daadwerkelijk begonnen met de afbraak van de stadsmuur en het afgraven van de wallen. Bij het bolwerk de Morgenster vond op 21 oktober 1829 de publieke aanbesteding plaats van de afbraak van het gedeelte van de stadsmuur aan de noordzijde van de stad tussen het genoemde bolwerk en de molen ‘De Rijn en zon’ [26].4 Het stadsbestuur ging voortvarend te werk, want de vereiste was dat de afbraak van dat stuk op 1 maart 1830 gereed moest zijn. Inmiddels was de muur bij de Plompetoren ook afgebroken en de daarvan afkomstige stenen werden na de genoemde aanbesteding verkocht. Eind december werd een stuk stadsmuur bij de Maliepoort ter afbraak aangeboden en er mocht een rij iepen op de wal, wederom bij de Plompetoren, worden gerooid [27].5 Systematisch werd zo in een paar maanden tijd de hele ommuring geslecht.

23
Cornelis van Hardenbergh
Utrecht, gezicht over de Stadsbuitengracht op de stadsmuur en het bastion Sterrenburg; links de molen op de Bijlhouwerstoren
Londen (Engeland), British Museum, inv./cat.nr. 1872,1012.3286

24
Cornelis van Hardenbergh
Waltoren ten zuiden van de Mariawaterpoort te Utrecht, ca. 1825
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 36362

25
Cornelis van Hardenbergh gedrukt door Johannes Paulus Houtman
Gezicht over de Stadsbuitengracht te Utrecht op de stadswal met de Wittevrouwenpoort en -brug, en geheel rechts waltoren De Hond, 1830
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. RP-P-1908-4873

26
Cornelis van Hardenbergh
Gezicht over de Stadsbuitengracht te Utrecht op bastion Morgenster met de kraan en de gebouwen van de steenhouwerij, uit het noordwesten; op de achtergrond links de voorgevels van de huizen aan de bemuurde Weerd Oostzijde en rechts de molen Klaarwater, tussen 1810 en 1820
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 36454

27
Cornelis van Hardenbergh
Gezicht vanuit de Brigittenstraat te Utrecht op de stadswal met de Maliepoort, uit het zuidwesten, ca. 1830
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 36563