Herman Saftleven

RKD STUDIES

6.1 Utrecht


Eind 1780 verliet de dan vijfentwintigjarige Cornelis van Hardenbergh Rotterdam om zich in Utrecht te vestigen. De aanleiding was een advertentie in de krant waarin stond ‘dat de Post van KUNSTSCHILDER en TEEKENMEESTER in de FUNDATIE […] van RENSWOUDE, binnen Utrecht, op favorable Conditiën, vacant is.’1 Verder meldde de secretaris van de Fundatie Cornelis Maurits van Eelde dat ‘die daar toe bekwaam en geneegen zyn’ zich voor 1 november tot hem kon richten. Blijkbaar voelde Cornelis van Hardenbergh zich gekwalificeerd genoeg om te solliciteren. Hij moet in Rotterdam serieus gewerkt hebben aan zijn tekenvaardigheden, want de sollicitatieprocedure was niet mis. Van de twaalf kandidaten bleven er uiteindelijk drie over. Er moesten proeven van bekwaamheid worden afgelegd in de ‘Teeken- Doorzigt en Bouwkunde’ en ook moest hij ‘Ontleedkundige Teekeningen’ vervaardigen.2 Uiteindelijk werd Van Hardenbergh gekozen tot de nieuwe tekenmeester van de Fundatie van Renswoude. In 1754 was de 92-jarige vrijvrouwe van Renswoude, Maria Duyst van Voorhout (1662-1754), kinderloos gestorven en zij had per testament bepaald dat een groot deel van haar erfenis moest worden besteed aan een goede wetenschappelijke opleiding voor talentvolle wezen. Daarvoor werden in Utrecht, Den Haag en Delft drie aparte instellingen opgericht. Tegen de stadswallen aan de oostzijde van Utrecht verrees tussen 1756 en 1761 het statige pand van de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude [2], waar deze wezen werden ondergebracht. Een groot deel van zijn leven heeft Van Hardenbergh hier tekenlessen gegeven aan enkele uitverkoren wezen, allen jongens, van het Stadsambachtkinderhuis [3], dat iets verderop in de straat gesitueerd was. Deze wezen kregen van diverse onderwijzers een vooropleiding en vervolgens een vakopleiding.Cornelis van Hardenbergh volgde de zojuist overleden docent Johann Jacob Maurer (1737-1780) op en werd daarmee de derde tekenmeester sinds de oprichting van de Fundatie. Hij verzorgde de tekenopleiding die in de vooropleiding voor de diverse disciplines noodzakelijk was. Leerlingen konden zich daarna specialiseren en werden bijvoorbeeld opgeleid tot ingenieur, architect of kunstenaar.


2
Cornelis van Hardenbergh
Gezicht vanaf de Utrechtse stadswal op de Servaastoren en rechts daarachter het pand van de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude, 1816 gedateerd
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 30851

3
Cornelis van Hardenbergh
De Utrechtse stadswal met de Nicolaïkerk, het Stadsambachtkinderhuis, het Agnietenklooster en de achtergevel van de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude, tussen 1800 en 1820
Amersfoort, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, inv./cat.nr. TH-151

 


Anders dan zijn voorgangers was Van Hardenbergh niet populair bij zijn leerlingen. Slechts één van hen koos in de periode tussen 1780 en 1795 na zijn vooropleiding de beroepsopleiding ‘tekenen’ met de daaraan verbonden privélessen van Van Hardenbergh3 Dat was Dirk van Tusschenbroek (1766-1857). Hij wilde kunstschilder worden en kwam vanaf 1786 bij Van Hardenbergh thuis voor deze vervolglessen. Daaruit bleek dat de didactische kwaliteiten van Cornelis van Hardenbergh niet toereikend waren, want twee jaar later wilde de waarschijnlijk lastige Dirk van Tusschenbroek bij hem weg omdat zij alsmaar aan het ‘kijven’ waren. Hij vroeg daarom herhaaldelijk om ontslag van de lessen bij de Fundatie en zou dat uiteindelijk pas in juni 1790 krijgen4 Beter te spreken over de bekwaamheid van Cornelis van Hardenbergh was Margaretha Cornelia Boellaard (1795-1872), die veel later van de dan al bejaarde kunstenaar aanwijzingen kreeg. Zijn ‘oorspronkelijke en gegronde kennis en zijn scherpzinnig oordeel strekt mij tot veel nut’ en het had haar ‘veel licht’ gegeven, zo vertelde zij later.5 Gezien de opmerking van de goed opgevoede Boellaard zullen Van Hardenberghs lesgevende capaciteiten in de loop der jaren waarschijnlijk zijn verbeterd. Hij vermeerderde in ieder geval zijn lessen, want tussen 1801 en 1832 was hij voor een paar uur in de week ook de tekenmeester van het Gereformeerde Burgerweeshuis in Utrecht6 Bij de Fundatie zou hij eveneens tot 1832 – hij is dan 77 – les blijven geven.

Cornelis van Hardenbergh was maar matig te spreken over het kunstklimaat in Utrecht. In 1823 schreef hij aan Adriaan van der Willigen (1766-1841): ‘ofschoon hier in de kunst weinig omgaat en buiten lessen weinig te verdienen is zoo vermeerderd het getal oeffenende liefhebbers en kunstkwekelingen verbazend. alles wil schilder worden. onze jonge schilders make goede progressen. Jammer dat men hier vrij algemeen te weinig denkt aan den natuurlijken aanleg en het theoretiesche gedeelte te weinig beoeffend.’7


Notes

1 Amsterdamse courant, 19 september 1780.

2 Van Eijnden en Van der Willigen 1816-1840, dl. 3 (1820), p. 80.

3 Langenbach 1991, p. 20.

4 Ibidem, p. 87; Van Tusschenbroek zou in de jaren daarna onder andere op de artillerieschool in Groningen nog tekenlessen geven, maar een kunstschilder werd hij nooit.

5 Enquêteformulier ingevuld door Margaretha Cornelia Boellaard aan Johannes Immerzeel, ca. 1840-1841, collectie Rijksprentenkabinet, inv.nr. RP-D-2016-6-37. Zie ook: Immerzeel 1842, p. 67.

6 Met een onderbreking tussen 1810-1821, toen daar geen tekenmeester was aangesteld. Van Tilborgh en Hoogenboom 1982, pp. 75-76.

7 Brief van Cornelis van Hardenbergh aan Adriaan van der Willigen, Utrecht 15-08-1823, Den Haag, RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Archief Adriaan van der Willigen Pz., geen inv.nr.