5.2 Wat zag Herman Saftleven?
In Saftlevens tijd had de beplanting op grote delen van de stadsomwalling al de omvang van een monumentaal boombestand bereikt. De schilderachtigheid en het soms ruïneuze aanzien van vervallen muren en torens zal hem zeker hebben aangesproken, zoals uit zijn werk valt af te leiden.1 Bovendien sloot het aan op een beeldtraditie, want ruïnes waren sinds de zestiende eeuw een geliefd thema in de Nederlandse kunst.
De begroeiing bestond enerzijds uit de structurele bomenrijen bovenop de wallen en buiten langs de singelwegen [5]. Anderzijds speelde ook spontane en wilde begroeiing met bomen en struikgewas een grote rol, vooral op de brede bermen onderlangs de stadsmuur en in het landschap buiten de singels. De voorheen als militair terrein beschouwde bermen hadden in de loop van de zeventiende eeuw allerlei particuliere of bedrijfsmatige bestemmingen gekregen. Saftleven zag daar behalve moestuintjes en grazend vee ook lakenramen en diverse ambachtelijke bedrijfjes met bijbehorende huisjes, schuren en aanbouwen tegen de stadsmuur [6].2 Door het vervallen karakter van het muurwerk kreeg muurbegroeiing ruim baan. Op diverse plekken zag ook klimop z’n kans schoon om voor een weelderige aankleding en vogelrijkdom te zorgen. Het moet ecologisch gezien een uitermate boeiende wereld zijn geweest.

5
Herman Saftleven
Gezicht over de Utrechtse Stadsbuitengracht met van links naar rechts bastion Manenburg, Servaasabdij, Servaastoren en bastion Zonnenburg, ca. 1651
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 33122

6
Herman Saftleven
De westelijke stadswal van Utrecht met de 'toren met de boom' ten noorden van de Mariawaterpoort, tussen 1660 en 1665
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 36304
Een verhaal apart vormen de bolwerken. De vier stenen bastions van de eerste fase (Morgenster 1544, Zonnenburg 1551-1552, Manenburg 1553-1554 en Sterrenburg 1556-1558) waren vrij compact en direct verbonden met de stadsmuur, zoals bij Zonnenburg nog goed te zien is. Boven de teruggetrokken flanken waren deze bastions vanouds voorzien van woonhuizen en loodsen. De vijf aarden bolwerken van de tweede fase (1577-1578) hadden een groter oppervlak en lagen als eilanden in de Stadsbuitengracht. Zij waren vanuit de stad bereikbaar via een bescheiden houten (ophaal)brug en werden reeds kort na de aanleg verpacht ‘om te grasen ende hoyen’ [7 en 8].3 In de loop van de zeventiende eeuw werden zij ook voor andere doeleinden verpacht en kregen ieder een eigen (neven)functie, waarbij van de defensieve rol weinig overbleef.

7
Andries Both
De stadswal van Utrecht gezien vanuit het noordwesten met rechts waltoren De Leeuw en verder naar achteren waltoren De Beer, de Plompetoren en waltoren De Vos; links het Begijnebolwerk, ca. 1630
Hamburg, Hamburger Kunsthalle, inv./cat.nr. 52391

8
Herman Saftleven
Het Begijnebolwerk in Utrecht met in het verschiet waltoren De Beer, de Plompetoren en waltoren De Vos, tussen 1660 en 1665
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 36730
Volgen we de bolwerken met de klok mee, dan beginnen we met het bastion Morgenster. Dit werd al kort na de voltooiing verhuurd. Het werd voor een groot deel in erfpacht uitgegeven aan een houtkoper om er een windmolen op te bouwen. Deze heeft daar als standerdmolen gestaan tot 1753.4 Tien jaar later verrees op dezelfde plaats een stellingmolen. Hoewel ook op het Begijnebolwerk lange tijd een molen heeft gestaan, bleef het, net als Lepelenburg, vooral bekend als bolwerk waarop diverse tuinen met tuinhuizen te vinden waren.5
Ook Wolvenburg werd reeds vroeg verpacht. Hierop werd later een lakmoesfabriek gesticht. Het Lucasbolwerk werd al in 1616 verpacht, en vervolgens in 1633 aan Lucas Aertsz., waaraan het nadien zijn naam ontleende. Hierop werd rond 1660 een fraai buitenhuis gebouwd, waarbij een deel van het boomrijke bolwerk als tuin werd ingericht. Lepelenburg werd in 1619 in erfpacht uitgegeven [9]. Van dit bolwerk werd na het midden van de zeventiende eeuw dankbaar gebruik gemaakt voor de bouw van enkele buitenhuizen en de aanleg van diverse particuliere tuinen met de bijbehorende tuinhuisjes en theekoepels.

9
Herman Saftleven
Bolwerk Lepelenburg vanaf de Utrechtse stadswal gezien, ca. 1651
Private collection
Over Zonnenburg meldt een vroedschapsresolutie van 11 maart 1639: ‘Is goetgevonden dat men het bolwerck Sonnenburch sal doen approprieren ende beplanten met cruijden nodich tottet oefenen vande studenten in de medicijnen.’6 Dit bastion werd dus ingericht als Hortus Medicus, als botanische tuin voor de in 1636 gestichte universiteit [10]. Manenburg werd reeds vanaf het eind van de zestiende eeuw verpacht aan diverse bewoners, waaronder stadsarchitect Marcelis van Noort. Het bastion lijkt daarbij in gebruik te zijn gebleven als tuin bij het woonhuis, zoals de nodige begroeiing doet vermoeden [11]. Sterrenburg maakt op zeventiende-eeuwse tekeningen nog de meest ongerepte indruk, zoals op een tekening van Anthonie Waterloo te zien is [12]. Deze toont de stadsmuur tussen bastion Manenburg en bastion Sterrenburg, met de Tolsteegbrug, de Tolsteegpoort en de Bijlhouwerstoren. Ook bij Sterrenburg (op de achtergrond) werd het bijbehorende huis vanouds door de stad verhuurd voor bewoning.7

10
Herman Saftleven
Bastion Zonnenburg in Utrecht met daarop de Hortus Medicus, tussen 1660 en 1667
Cambridge (Engeland), Fitzwilliam Museum, inv./cat.nr. PD.377-1963; as 'Utrecht, corner of the ramparts'

11
Herman Saftleven
Gezicht vanaf de Utrechtse stadswal op de Servaastoren met in het verschiet bastion Manenburg, ca. 1655
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 30848

12
Anthonie Waterloo
Gezicht uit het oosten over de Stadsbuitengracht te Utrecht op de Tolsteegpoort met links daarvan de Bijlhouwerstoren en bastion Sterrenburg; geheel rechts bastion Manenburg, ca. 1670
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 31597
Op het Mariabolwerk aan de westzijde ten slotte werd in 1616 een fabriek gesticht voor ‘porselein, plateel en verglaasde kunstige tegeltjes’ (beschilderde wandtegels).8 Daarnaast werden er ook delen verhuurd voor lakenramen en als boomgaard [13]. Als zodanig functioneerde het tot aan het slechten van het bolwerk in 1664.9 Het bolwerk werd toen doorgraven en in etappes afgegraven in verband met de destijds op handen zijnde plannen van burgemeester Hendrik Moreelse (1615-1666) voor een grote stadsuitbreiding, die echter uiteindelijk niet doorging.

13
Herman Saftleven
Het Mariabolwerk met de daarop gevestigde plateelfabriek vanaf de Utrechtse stadswal gezien, tussen 1660 en 1665
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. Atlas Coenen van 's Gravesloot, no. 38643
Notes
1 Zie daarvoor ook hoofdstuk 2 door Laurens Schoemaker in deze RKD Study.
2 Laken is een dichte wollen stof, die bij de productie na het wassen werd opgespannen op grote houten droogrekken, zogenaamde lakenramen.
3 Haslinghuis 1956, p. 49.
4 Perks 1974, pp. 142-149, nr. 38. Herman Saftleven bracht deze molen in beeld op een 1672 gedateerd schilderijtje (RKDimages, nr. 294164).
5 Perks 1974, pp. 139-142, nr. 37.
6 Vroedschapsresolutie 11 maart 1639 (Het Utrechts Archief). Kernkamp 1936-1940, dl. 1 (1936), pp. 131-132.
7 Van 1893 tot 1953 was het huis op bastion Sterrenburg de dienstwoning van de Plantsoenmeester, zie Dupont 2019, p. 14.
8 Vroedschapsresoluties 9 en 16 september 1616 (Het Utrechts Archief).
9 Van der Monde 1844-1846, dl. 3, p. 250.