5.1 In welke toestand verkeerden wallen en stadsmuren in de tijd van Herman Saftleven?
Kort nadat Karel V in 1528 het wereldlijk gezag van de Utrechtse bisschop overnam, gaf hij opdracht tot een ingrijpende modernisering van de verdedigingswerken. Daarbij werden achter de oude stadsmuren hoge wallen aangelegd en werden stenen bastions en moderne geschutstorens gebouwd, waaraan later nog aarden bolwerken werden toegevoegd. Maar in de tijd van Saftleven was het hoogtepunt van de militaire betekenis van de verdedigingswerken voorbij, al kon men niet zonder. Ze vormden nog steeds een gesloten verdedigingsring rond de stad, die alleen via de stadspoorten toegankelijk was. De poorten dienden zowel voor de veiligheid (controle van in- en uitgaand verkeer, afsluitbaar ’s nachts en bij ongewenst bezoek) als voor de stedelijke financiën (als douaneposten). De stadsmuur zelf bestond nog hoofdzakelijk uit de middeleeuwse stadsversterking en werd als ouderwets en duur in het onderhoud beschouwd, en dus ‘tot de minste costen’ in stand gehouden voor zover nodig.
Van wezenlijke modernisering was na het begin van de zeventiende eeuw geen sprake meer, afgezien van lokale ingrepen, zoals de aanleg van het Hoornwerk tegenover Lepelenburg (1619-1650) of plannen daartoe. Een uitzondering vormde de vervanging van twee stadspoorten door nieuwe monumentale ontwerpen, de Catharijnepoort in 1625 en de Wittevrouwenpoort in 1649. Het verval nam zienderogen toe, en bouwvallige onderdelen sloopte men liever dan ze te herstellen. Zo verdwenen veel torens geleidelijk uit het stadsbeeld. Zij werden afgeknot, verlaagd, tot walniveau afgebroken, of zelfs geheel gesloopt. De muurvegetatie tierde welig, soms groeiden bomen uit afbrokkelende muren en torens [2-4].
Rond 1600 vond een omslag plaats in het omgaan met de singelgordel. Het voordien strenge militaire beheer van wallen, de muren, bermen, singelgracht en singelwegen maakte plaats voor een toenemend belang van de recreatieve nevenfunctie als ‘groene gordel’ rond de stad. Er werden voor het eerst op grote schaal bomen op de acht meter hoge wallen geplant, om ze om te vormen tot ‘aangename wandelingen’, en die omlijsting met bomenlanen op hoog niveau werd geleidelijk uitgebreid tot vrijwel rondom de stad.1 Iets later begon men ook de singelwegen tot bomenlanen om te vormen, terwijl voordien begroeiing daar juist werd tegengegaan ten behoeve van het vrije schootsveld, soms zelfs onder dwang verwijderd. In november 1612 blijkt dat men ‘de singels heeft bepoodt ofte beplant met jonge bomen rondtom die stadt, met twee of drie regels.’2
Van deze aangename wandelroute met mooie uitzichten op de stad en op het buitengebied werd in de zeventiende eeuw in toenemende mate dankbaar gebruik gemaakt. In de volgebouwde stad was het voor velen dé groenvoorziening bij uitstek. Het is dan ook geen wonder dat de stadsomwalling ook voor Saftleven, die op Achter Sint Pieter woonde, een uitgelezen wandelroute was, waar altijd genoeg te zien en te beleven viel. Onderwerpen te over voor schetsen en tekeningen.

2
Abraham Bloemaert
De 'toren met de boom' in de stadsmuur ter hoogte van de Mariaplaats te Utrecht vanuit het zuiden gezien, tussen 1585 en 1591
Berlijn (stad, Duitsland), Kupferstichkabinett der Staatlichen Museen zu Berlin, inv./cat.nr. Berlin Album, KdZ no. 262recto

3
Herman Saftleven
Het Mariabolwerk te Utrecht vanuit het noorden gezien, tussen 1660 en 1665
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 36319

4
Herman Saftleven
Rijkelijk begroeide Utrechtse stadsmuur ter hoogte van het Lucasbolwerk, ca. 1665
Berlijn (stad, Duitsland), Kupferstichkabinett der Staatlichen Museen zu Berlin, inv./cat.nr. 13843